Door Tsead Bruinja, Anneke Claus, Ruben van Gogh, Ronald Ohlsen en Bart FM Droog
Op 17 mei 2019 overleed te Groningen op 57-jarige leeftijd de dichter, prozaïst, onderzoeksjournalist, theatermaker, radiopresentator, biograaf en politiek activist Karel ten Haaf.
Ohlsen: “Karel was zeven jaar ouder dan ik. Ik leerde hem kennen tijdens de studie Nederlands. Ik zat in het eerste jaar en hij was al behoorlijk wat jaren bezig. Hij wist ontzettend veel van literatuur en ik keek lichtelijk tegen hem op. We hebben samen een werkstuk gemaakt over literaire teksteditie.”
Droog: “Het moet eind 1994 geweest zijn dat we elkaar leerden kennen. Karel had destijds een literatuurrubriek in de Vera Krant – het huisorgaan van de Groninger undergroundtempel Vera. Daarin had hij de eerste Dichters uit Epibrerenbundel gerecenseerd, en die – zeer kritische – recensie vormde het begin van een vriendschap, die bijna vijfentwintig jaar bestaan heeft.”
Bruinja: “Karel ten Haaf zag ik voor het eerst tijdens een optreden met Droog in de kelderbar van Vera te Groningen, waarschijnlijk in 1995. Ik was net begonnen als student Engels en werd meegenomen door een medestudent.”
Droog: “Het was geen vriendschap in de zin van veel met elkaar optrekken; soms zagen we elkaar tijden niet. Maar als we elkaar zagen, konden we open en urenlang over alles en nog wat praten. Het was aanvankelijk vooral een vriendschap die zich uitte in samenwerkingsprojecten, met af en toe en af bezoek bij hem thuis, waar we te midden van zijn imposante boekencollectie onder het genot van veel alcohol lopende kwesties bespraken.
In 1995-1997 ondernamen we meerdere projecten (waarbij zelfs een absurd gedicht ontstond), met als hoogtepunten een gemeenschappelijk optreden op Lowlands (1995), het eenmalig in Oostende opgevoerde en het mede door ons geschreven theaterstuk van G.O.D. (Gronings Onafhankelijk Drama), en de bloemlezing Het Hogere Noorden, die Karel, Ruben van Gogh en ik in 1997 samenstelden.”
Een niet eerder gepubliceerde transcriptie van een OOG-radio-interview met de dames bloemlezers staat hier.
Van Gogh: Het Hogere Noorden bevatte nieuw werk van alle toen levende officieel gepubliceerde dichters, woonachtig in de provincie Groningen. Wat weet ik van toen? Hij was, net als Droog, iemand zoals ik niet was, en een toegewijd werker aan deze uitgave. Wij vonden ons in Groningen.
Niet al te veel later verhuisde ik naar Utrecht en kwam hij terecht in de poule Facebookgenoten die ik van vroeger kende en door het online voortbestaan altijd bij het tijdloze heden bleven horen. Met vreemde fascinaties, dat wel: eierballen en vechtsport.”
Claus: “Karel, kaal, het podium van café Marleen betredend met een plastic tasje in zijn hand, waaruit hij een paar bundels en wat losse velletjes opdiept. Karel, vrolijk zwaaiend met zijn ene hand, terwijl hij met de andere die van Marjan vasthoudt, onderweg naar gewoon naar de Albert Heijn. Karel, roodbruin verbrand, in slaap gevallen in de zon, met op zijn buik een boek, in de tuin van de Gema. Karel in een blauwe stofjas. Karel met – krijg nou wat – een bos zwartgrijze krullen waarvan ik niet wist dat hij ze had. Karel, een punt makend tijdens een vergadering, op het puntje van zijn stoel, licht voorovergebogen, nog net niet met geheven vuist. Karel op diezelfde stoel, later op de avond, filosoferend over literatuur en het leven vanachter een glas rode wijn, met een zachte lispel in zijn radiostem. Deze beelden komen de afgelopen dagen steeds weer bij mij op.”
Ohlsen: “We dachten in velerlei opzichten op dezelfde manier over literatuur, maar onze poëzie verschilt totaal. Karel had een voorkeur voor eenvoudig ogende teksten, maar hij dacht immer zeer diep na over het leven. Dat maakte hem tot een fascinerende persoonlijkheid. Alle wanden van zijn kamer waren bedekt met boekenkasten. Net als ik had hij alle romans van Vestdijk op de plank staan. Hij had veel schrijvers compleet. Hij verzamelde ook vergeten schrijvers en schrijvers die vanwege hun radicaal-socialistische ideeën wellicht wat in de schaduw waren gebleven zoals Ger Verrips en Sal Santen.”
Droog: “Er was een aantal bindende factoren tussen ons: we hadden beiden een vader die een arm was verloren – de zijne door een treinongeluk, de mijne door een oorlog; we maakten gedichten en traden er graag mee op; we hadden een hekel aan vaag geneuzel; we hielden van drank; we waren bezorgd over het sluimerend fascisme en nazisme, en we beschouwden ons beiden als links. Over dat wat ons scheidde (Trotski, voetbal), praatten we eenvoudigweg niet.
Karel was de man die me de ogen opende over het bestaan van stalkpoëzie. Zieke gedichten, puur geschreven met de intentie om vrouwen te stalken. Aanvankelijk vond ik de zaak die hij aandroeg – de zogenaamde Joke-gedichten – nogal gezocht, maar hij wist me te overtuigen dat het wel degelijk iets was om tegen op te treden. Jaren later bleek dat stalkpoëzie een terugkerend verschijnsel in de dichtkunst is, maar dit terzijde.”
Bruinja: “Het echte contact zal jaren daarna pas gekomen bij het organiseren en presenteren van Nachtspraak in café Koekkoek en het organiseren van Dichters in de Prinsentuin. In 1999 verhuisde ik naar mijn laatste studentenkamer in Groningen, in de Lodewijkstraat vlak voor het station. Daar woonde Karel destijds in de kamer naast mij. Tijdens een van de eerste nachten werd er ‘s nachts opeens keihard André Hazes gedraaid, steeds weer hetzelfde liedje. Karel en zijn maat Harry Zijlstra waren in kennelijke staat nog een laatste borrel aan het nuttigen en zongen uit volle borst mee.”
Ohlsen: “Het was altijd een bijzonder groot genoegen om met hem tot diep in de nacht over literatuur en politiek te discussiëren. Dat hebben we verschillende malen gedaan in de loop der jaren, bij hem thuis, bij mij thuis en in de kroeg. Aan het einde van de avond hadden we het altijd over het betere Nederlandse levenslied. Toen ik nog op mijn studentenkamer woonde, hebben we tot het krieken van de dag naar Rita Hovink zitten luisteren.”
Bruinja: Als jonge dichter was ik erg onder de indruk van Karel zijn boekenkast, maar ook van zijn platencollectie. Ik vond het vooral ook mooi dat hij naast punkliefhebber ook erg van de symfonische rock van Yes hield. We dronken wel eens een biertje samen en zaten beneden graag met een boek op schoot in de zon te bakken. Karel had daar meer talent (en beter pigment) voor dan ik.
Wat ik mij ook nog goed herinner is zijn eetpatroon dat vooral bestond uit één diepvriespizza per dag, enkele blikken bier en de nodige rookwaar.”
Ruben van Gogh: “Maar op een gegeven moment kwam er toch iets langs waarbij ik graag met hem samen had gewerkt: Zieteratuur, de bloemlezing concrete en visuele poëzie, de door hem samengestelde bloemlezing concrete en visuele poëzie. In deze fascinatie hadden wij elkaar zeker gevonden als wij nog in dezelfde stad hadden gewoond. Hoe dan ook, ik zal hem op Facebook missen, een stukje tijdloos heden is een helaas verleden geworden.”
Ronald Ohlsen: “De laatste keer dat ik met Karel onderweg was, was in 2016 met de presentatietournee van de Doos van Passage, waarin van ons allebei een bundel zit. En in 2015 heb ik hem geïnterviewd voor STAD magazine (een verkorte versie van dat interview verscheen op Tzum.”
Droog: “Gelukkig heb ik in 2018 nog een dag met hem mogen optrekken. We hadden een optreden in Ruigoord. Ik haalde hem met de auto op in Groningen. Op de terugweg hebben we een Chinees in hartje Harlingen gepakt. Voldaan reden we back home. Hij had toen nog goede hoop dat de kanker bij hem middels een experimentele behandeling tot een chronische kwaal kon worden gereduceerd. Maar helaas.”
Ohlsen: “Karel lag de laatste tijd in een hospice in Groningen. Van Stefan Nieuwenhuis begreep ik dat hij geen bezoek meer ontving. Ik heb hem een kaart gestuurd.”
Droog: “Anderhalf maand geleden voor het laatst contact met hem gehad, over een zakelijk iets. Hij schreef me toen dat hij 2020 niet meer zou halen – maar dat zijn eind zo nabij was, had ik niet bevroed.”
Ohlsen: “Karel was goed gezelschap, aimabel en bescheiden en met een aanstekelijk gevoel voor humor. Het is goed hem gekend te hebben. Ik ga hem missen als een vriend.”
Claus: “En ik ben dankbaar voor wat ik van Karel heb geleerd: dat schrijven pas echt leuk is (en dat ook blijft) als je het in de eerste plaats voor jezelf doet, omdat je het moet doen om niet gek te worden, maar vooral ook voor de lol ervan. Inspiratie mag een misbruikt woord zijn, ik vind Karels productiviteit, zijn volhardendheid, en zijn lak aan wat facebook en de rest van de kritiek er wel niet van dacht, ronduit inspirerend. Om van zijn warmte en betrokkenheid nog maar te zwijgen, want ook die kant van hem zal ik erg missen. Hij kon het zelf bij tijd en wijle behoorlijk zwaar hebben, maar hij was er altijd voor een andere ‘niel in zood’. Zo ook voor mij, als jong en later minder jong, maar altijd zoekend mens. Rust zacht, lieve reus, je strijdbaarheid, je heerlijk flauwe humor, je unieke esthetica erotica en je mooie, grappige, rake woorden leven in ons voort.”