Heel poëzieminnend Nederland staat dit jaar uitgebreid stil bij het 75-jarig jubileum van de grote poëziebloemlezingrel uit 1942. In de nazomer van dat jaar verscheen namelijk bij uitgeverij De Wereldbibliotheek het boek Stille Opmars. Verzen van de nieuwe generatie in Nederland. Dit door F.W. van Heerikhuizen (1910-1969) samengestelde werk sloeg in als een bom. Critici vanuit literaire NSB-kringen tot aan de verzetsdichters en alles wat daartussen zat spraken schande over het boek.
Wat was het geval? De samensteller had z’n neus opgehaald voor gedichten van tal van destijds bekende jonge dichters als Bertus Aafjes, Hein de Bruin, C. Buddingh’, Max Dendermonde, George Kettmann Jr., L.Th. Lehmann, A. Marja en J.C. Noordstar. Hun poëzie was vlees noch vis, en deels ‘mateloos overschat’. Dat en nog veel meer schreef hij in het dertig pagina’s tellende voorwoord. Gelukkig schreef hij zelf esthetisch verantwoorde gedichten, en deelde zich in het boek zelf de meeste ruimte toe.
J.W.F. Werumeus Buning behoorde tot de meest beschaafde critici. In De Telegraaf gaf hij de samensteller deze opbouwende kritiek mee: “Ik voor mij ben al op de eerste bladzijde geschrokken en argwanend geworden door dezen zin: „Ja, men lokt daarmee juist de gevaarlijke, zuiver irrationeele, egocentrische subjectiviteit aan, om de doelloze atomen tot grillige groepen samen te klinken.” Zooiets, ter inleiding van verzen, bezorgt mij kippenvel, en ik hoop ook u, brave lezer. Er worden hier weer eens haarfijn alle mogelijke richtingen uit elkaar gepieterd en in elkaar gevlochten, en met alle respect voor deze literaire haarvlechtkunst, is dit nu wat de algemeene lezer verwacht als hij wegwijs gemaakt wil worden in jonge poëzie?”
Zie voor meer over deze bloemlezing en de commotie, die tot in 1956 nadreunde: www.nederlandsepoezie.org/jl/1942/zz_stille_opmars.html